We rijden met Moses Neindow het dorp Bagshe binnen, zo’n tien kilometer
buiten Tamale. Het dorp bestaat uit ronde compounds, er is geen electriciteit en
de vrouwen halen water bij de waterpomp. Het grootste deel van de dorpelingen
leeft van kleinschalige landbouw. Midden in het dorp staat een grote moskee.
Moses, veldwerker bij het project Presbyterian Farmers Training in Tamale, legt
uit: “we werken niet alleen in dorpen waar een kerk is. In dit dorp zijn de
meeste mensen moslim, maar het is een van de actiefste dorpen in ons
landbouwprogramma.”
De presbyteriaanse kerk werd eind jaren
’70 actief in de dorpen rond Tamale, de grootste stad in het gebied van de
Dagomba’s. De eerste activiteiten van de kerk in deze dorpen waren vooral op het
gebied van landbouwontwikkeling. Onder leiding van de nederlandse
landbouwkundige Atze van den Broek werden contacten opgebouwd en projecten
uitgevoerd in tientallen dorpen. In deze tijd ontstonden er in veel van deze
dorpen christelijke gemeenten. De landbouwpoot van de kerk in Tamale en
omstreken werd in de jaren erna uitgebreid en heeft nu een manager en meerdere
veldwerkers. Hoewel het programma meer op zichzelf staat is de link met de kerk
nog steeds sterk.
Moses vertelt dat het programma lokale boeren
ondersteunt en hen in groepen (of cooperaties) van vijftien samen laat werken.
Iedere groep wijst een voorzitter en een secretaris aan. Door samen te werken en
training te ontvangen kunnen boeren nu meer bereiken dan vroeger. Zo kunnen zij
samen zaden en kunstmest inkopen, samen een tractor inhuren, elkaar helpen met
oogsten en hun producten samen op de markt brengen. Dit scheelt kosten, geeft de
mogelijkheid om meer te verbouwen en geeft de boeren een steviger positie op de
markt.
Als we het dorp in lopen spreekt een
vrouw ons aan. Ze heeft een vraag voor Moses over haar groep. Ze groet ons en
vertelt trots dat ze de voorzitter is van een van de vijf boerengroepen in
Bagshe. Twee van de vijf groepen bestaan volledig uit vrouwen. Als we op een
bankje onder een boom gaan zitten zegt de vrouw dat vrouwen vroeger niet
zelfstandig in de landbouw werkten. Door het project kunnen vrouwen net als
mannen hun eigen stukje land bewerken. De voorzitter van een andere groep komt
ook bij ons zitten: “In de tijd van onze vaders werd er alleen voor de eigen
familie verbouwt. Nu leren we samen te werken en onze producten op de markt te
brengen. Van het geld dat dat opbrengt kunnen we ons huis opknappen, de kinderen
naar school sturen en ons kapitaal voor de landbouw te vergroten. Omdat we
allemaal boer zijn, heeft een verbetering van onze landbouw direct invloed op
ons dagelijks leven.”
We lopen verder en zien dat een groep van tien
mannen een huisje aan het bouwen is. “ Het werken in groepen bevalt ons goed”,
vertelt de man verder. “Deze mannen zitten allemaal in mijn cooperatie en helpen
mij met het bouwen van mijn huis. Volgende maand kunnen is een van de andere
leden aan de beurt om zijn huis te bouwen of renoveren”. Als we terug zijn bij
het bankje vragen we de vrouw of de vrouwen ook op andere manieren van hun
groepen gebruik maken. “Wij doen zefs nog meer dan de mannen”, zegt ze.
“Vrouwengroepen verzamelen verschillende soorten zaden en vruchten, waaronder
shea-vruchten voor het maken van zeep en plantaardige olie.”
Hoewel het Farmers Training programma de
landbouw en het dagelijks leven in het dorp zichtbaar heeft verbeterd, zijn er
de laatste jaren ook nieuwe uitdagingen. Zo wordt volgens een van de boeren het
weer steeds onberekenbaarder. “Onze vaders wisten precies in welke week het
regenseizoen zou starten en dat klopte altijd. Nu kunnen de eerste regens wel
twee maanden op zich laten wachten of juist eerder komen. Soms valt de droogte
veel sneller in dan we gewend waren. Dat kan de oogst van een heel seizoen om
zeep helpen.” Moses geeft aan dat hij in zijn trainingen de boeren uitdaagt hier
in hun gewaskeuze en landbouwmethoden op in te spelen. Het woord ‘climate
change’ bestaat niet in de lokale taal Dagbani, maar de gevolgen ervan zijn
duidelijk merkbaar en zichtbaar in het noorden van Ghana.
Als we Bagshe
weer uitrijden vragen we Moses hoe het Farmers Training programma de trainingen
en andere activiteiten financiert. “Een deel komt uit de ondersteuning van
donoren als Kerk in Actie en ICCO, maar om te zorgen dat we in de toekomst op
onszelf kunnen staan hebben een terrein waarop we koeien, kippen en geiten
houden. We hopen dat inkomsten uit dit project ons kunnen blijven ondersteunen
om boeren in dit gebied vooruit te helpen. Als je een kip wilt kopen voor in de
soep, kom dan naar ons terrein. 12 cedi (5 euro) per stuk. Mooie prijs toch?”
Bij thuiskomst besluiten we die avond maar eens kippensoep te eten. Lekker voor
de afwisseling en een goede investering in de lokale landbouw!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten